Deze grafische roman met autobiografische kenmerken heeft als leidende thema’s het verzuilde leven binnen het reformatorisch milieu en de zoektocht naar een religieuze identiteit. Binnen dit milieu speelt zich het leven af van een dertienjarig meisje dat met haar grote familie in een rijtjeshuis woont ergens in Zeeland.
De schrijfster en tekenares Liesbeth Goudswaard-Labeur, werkend als beeldend kunstenares, schetst een zondag uit het leven van het meisje Sela. Deze puber wordt ’s nachts geteisterd door angstdromen, waarin de reformatorische zuil door de externe druk dreigt ten onder te gaan. De gereformeerde gemeenschap ontvlucht in haar dromen het goddeloze Nederland en reist, gelijk Lot, naar Zoar, de stad die door God wordt gespaard. In het Bijbelverhaal worden de steden Sodom en Gomorrah vernietigd. Zij vraagt zich af wat er van de mensheid terecht zal komen als de Heere hem verlaat. Zelfs tijdens de twee zondagsdiensten dwalen haar gedachten bij voortduring af naar haar fantasiewereld. Door het voortzetten van de dromen binnen het alledaagse weet zij te ontkomen aan het benauwende krachtenveld binnen het geloof. De schrijfster abstraheert daartoe van het concrete. De teksten zijn doordesemd met Bijbelteksten, de tale Kanaans en psalmregels.
De titel van deze grafische roman kan worden gezien als een metafoor voor het met de rug naar de seculiere maatschappij gaan staan. De in zwart/wit uitgevoerde semi-realistische tekeningen, met uitstapjes naar het surrealisme, zijn van een ontroerende eenvoud. Zij zijn bepalend voor de emoties en de sfeer binnen het werk.