Met het verschijnen van het 217e Nero-album is een eind gekomen aan een unieke stripreeks. Niet alleen uniek door die recordlengte, maar ook het karakter van de strip is ongeëvenaard. Een kale man in hemdsmouwen, vergezeld van een beresterke side-kick, een avontuurlijke aangelegd vrouwspersoon en twee prepuberale tieners van beiderlei kunne, geassisteerd door een veelzijdige geleerde; lijkt dat niet op...? Nee, totaal niet. Deze voor de Vlaamse stripcultuur zo kenmerkende opzet voor een komische avonturenstrip werd in de handen van Marc Sleen (pseudoniem van Mare Neels) een strip die op niets anders lijkt. Wat maakt Nero zo uniek? In de eerste plaats: het ontbreken van een formule. Zelfs na meer dan tweehonderd verhalen is Sleen niet gezwicht voor de verleiding om in herhaling te vallen, of om zich te beperken tot een bepaald type verhalen. In de meeste langlopende reeksen slijten de karakters langzaam in en nemen door die beperkingen de verhalen over. Die vervallen dan steeds meer tot een stramien. Sleen heeft zorgvuldig vermeden zijn (grote groep) vaste figuren teveel vaste kenmerken te geven, zozeer zelfs dat tot in de laatste verhalen zij de lezer nog kunnen verrassen door nieuwe kanten van hun persoonlijkheid te tonen. Zelfs een running gag als de roemruchte Abraham Tuizentfloot bleek in recente avonturen nog onverwachte diepten te bezitten. En ook de in vrijwel elk verhaal optredende eenmalige bijfiguren behoren tot de meest originele, interessante en krankzinnige uit de stripgeschiedenis. De strip krijgt nog wel eens het predikaat 'anarchistisch' opgeplakt, en die betiteling is zeker van toepassing op de verhaalstructuur. Sleen laat zich geen moment gelegen liggen aan hoe een klassiek plot opgebouwd 'hoort' te worden. De verhalen omvatten (en onttrekken zich daarmee aan) alle denkbare genres; verhaallijn en dynamiek kunnen ieder moment van vorm en richting veranderen, ingrediënten als wetenschap en magie, misdaad, satire en metafysica, onwaarschijnlijkheden, onmogelijkheden, en vooral veel vrolijke onzin, worden gemengd tot een genietbaar geheel. Wonderlijk genoeg gehoorzaamt het toch allemaal aan een soort interne logica, die alleen door de flair van de maker bijeen wordt gehouden. Er zijn weinig andere strips waarbij zelfs de meest doorgewinterde striplezer nooit kan voorspellen wat de volgende pagina zal brengen. Dat ook het tekenwerk na 56 jaar (!) niet oud en moe is geworden, is mede te danken aan de bijdrage van Dirk Stallaert, die bij de laatste veertig verhalen Sleen assisteerde. Waar bij de meeste strips het delegeren van tekenwerk aan assistenten tot vervlakking leidt, heeft Stallaert Nero een nieuwe glans en frisheid gegeven, waarmee de strip op glorieuze wijze nog zonder stok de eindstreep wist te behalen. Deze eindstreep is getiteld: Zilveren tranen. Hierin steekt een aantal aartsvijanden van Nero uit alle perioden van zijn langlopende carrière de koppen bijeen om hun eeuwige tegenstander definitief de das om te doen. Het plot is gewoontegetrouw onmogelijk kort samen te vatten, maar eindigt natuurlijk met een van de weinige vaste elementen van de strip: de traditionele wafelenbak. Dat dit het laatste avontuur van Nero is, wordt alleen voelbaar door het grote aantal cameo's van bijfiguren uit alle hoeken en gaten van het Nero-universum, en door de wonderschone engelbewaarster van Nero, die voortdurend boven de gebeurtenissen zweeft, zilveren tranen plengend om het nakende eind van haar en onze held. Het sentimentele aspect daarvan wordt subliem ondergraven: het enige effect van deze tranen is het opwekken van hebzucht bij een groot deel van de cast ('iedere traan is wel honderd euro waard!'). Voor de Nero-liefhebber is Zilveren tranen een waardige en bevredigende afsluiting van de reeks, anderen wordt geadviseerd eerst de overige 216 Nero-verhalen te lezen. Dan is het tijd voor zilveren tranen.