Parijs 1860. Een groepje goochelaars tracht tevergeefs de toeschouwers op straat te bedotten met kaarttrucjes en krijgt als dank een ongenadig pak slaag van het publiek. Dit is het moment dat de samenwerking tussen Jean-Jacques, Nelson en Jenny - 'een stelletje onnozele oplichters' - ten einde komt. Jean Jacques denkt in het spiritisme een goede boterham te verdienen; Nelson en Jenny keren terug naar Londen. In rommelige etablissementen, die gevuld zijn met ruziemakers en dronkenlappen, verdienen ze daar het karige brood met allerhande goocheltrucs. Op een dag kruipt een jongen uit het publiek als vrijwilliger in de magische kist van het duo maar hij is en blijft onvindbaar als de kist weer wordt geopend. In plaats daarvan ligt er nu een zwarte steen op de bodem. Waar Jenny uiteindelijk veroordeeld wordt voor de verdwijning van de jongen ontkomt Nelson aan een lange gevangenisstraf door naar Amerika te vluchten. In de nieuwe wereld wordt hij dankzij de magische zwarte steen een gevierde illusionist. Corbeyran onderhoudt ons met een Dickensiaanse kijk op de wereld, die vol zit met archetypische figuren als personages. Zijn verhaal is onderhoudend genoeg, met uitstapjes naar de wereld van fantasy, en maakt nieuwsgierig naar een volgend deel. In Eric Chabbert heeft hij helaas een matige tekenaar gevonden die zijn personages voornamelijk flets en houterig verbeeldt.