Hoe ontstaat een nachtmerrie eigenlijk: onophoudelijk en dodelijk obsessief als het drippende druipen van een waterdruppel? Daar gaat het over in het nieuwste album van Nicolas de Crécy. Prosopopus opent met een lange, erg literairdoenerige inleiding over het fenomeen zelve; een monster dat al millennia lang tot de verbeelding spreekt, in velerlei gedaanten zou zijn gezien, maar nooit vaster vorm heeft gekregen dan de droom, de wens of de gedachte. In het woordenboek staat 'prosopopoiia' voor de retorische stijlfiguur van de personificatie of de persoonsverbeelding. De Crécy (1966) heeft zelf geen woorden nodig om de 'prosopopus' voelbaar te maken. Bijzonder knap ontrollen het scenario en de intrige zich door de opeenvolging van de tekeningen. Het verhaal speelt in een Célineske monde a débout: het New York van nu, dat door de vormgeving van auto's en gebouwen tegelijkertijd een zweem van de jaren vijftig meekrijgt. Een wereld van alleen-zijn, die langzaam maar onherroepelijk binnendringt in het denken en doen van de hoofdpersoon. Spannend, precies én ongrijpbaar tot op de laatste bladzijde. Prosopopus is expressief getekend in een gemengde techniek van potlood en pastel, in kleur gecombineerd met zwart/wit en prachtige grijstinten. Heel precies qua sfeer en gelaatsuitdrukkingen, bijna storend slordig als het om handen gaat. Maar ja, wat moet een fantasmagorisch wezen dat samenvloeit uit de grootsteedse elementen bloed, berookte adem en sappen van de daad (opvallend dat veel Franse recensenten hier alleen sperma zien, want zo viriel is de 'prosopopus' niet) met handen? En als Prosopopus eenmaal onder je huid zit, kun je krabben tot op het bot. Het blijft!